Naamgeving en gelijkheid tussen man en vrouw

Het Grondwettelijk Hof heeft zich begin dit jaar op 14 januari 2016 uitgesproken over de gelijkheid tussen man en vrouw op vlak van naamgeving aan gezamenlijke kinderen (GwH 14 januari 2016, nr. 2/2016).

In ons land heeft steeds de traditie en het wettelijke voorschrift bestaan om een kind, waarvan zowel de afstamming langs vaders- als moederszijde vaststaan, de familienaam van de vader te geven.

Bij wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde werd het artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd waarbij een nieuwe regeling werd voorzien.

Bij het invoeren van het kwestieuze artikel werd verwezen naar de geïsoleerde plaats van België binnen Europa daar waar de wetgeving immers niet toeliet dat de vrouw haar naam aan het kind kon overdragen.

Er werd, rekening houdend met de traditie inzake het dragen van de vadersnaam in onze samenleving, gekozen voor een keuzesysteem. De ouders hebben met andere woorden een keuzemogelijkheid, veeleer dan dat de wetgever een bepaalde regeling dwingend oplegt.

Het artikel 335 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien de afstamming van vaderzijde en moederszijde tegelijk komt vast te staan, het kind naar keuze van de ouders ofwel de naam van vader, ofwel de naam van moeder, ofwel  een gecombineerde naam samengesteld uit hun twee namen zal dragen.

In geval van onenigheid of bij afwezigheid van keuze, draagt het kind de naam van de vader.

De gekozen naam geldt vervolgens ook voor de andere kinderen van dezelfde vader en moeder.

Het is met betrekking tot de toekenning van de naam van de vader in geval van onenigheid of afwezigheid van keuze dat een procedure werd opgestart bij het Grondwettelijk Hof door onder andere het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Men meende immers dat dit artikel een verschil in behandeling teweegbrengt die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet alsmede artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Immers kan de vader van het kind op die manier zijn veto stellen bij de naamkeuze en zal het kind sowieso zijn naam dragen, daar waar de moeder dergelijke optie niet heeft.

De afdeling wetgeving van de Raad van State had bij de totstandkoming van de wet reeds opgemerkt dat de doelstelling van gelijkheid tussen mannen en vrouwen via invoering van die kwestieuze bepaling niet volledig werd verwezenlijkt en dat ter zake andere oplossingen mogelijk waren.

Ook werden verscheidene amendementen ingediend waarbij onder andere werd voorgesteld om in geval van onenigheid of afwezigheid van keuze een dubbele naam toe te kennen aan het kind, samengesteld uit de naam van vader of, ingeval die een dubbele naam heeft, uit diens eerste naam, gevolgd door de naam van zijn moeder of, ingeval die een dubbele naam heeft, haar eerste naam.

Uiteindelijk werd door de wetgever toch gekozen om de naam van de vader te behouden in geval van onenigheid of bij gebrek aan keuze nu men een “geleidelijke weg” wilde bewandelen.

Het Grondwettelijk Hof stelt in het besproken arrest dat de toekenning van een familienaam berust op overwegingen van sociaal nut, waarbij de wetgever beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid, rekening houdend met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie alsmede het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven.

Het Hof meent tevens dat de ouders een duidelijk en persoonlijk belang hebben om zeggenschap te hebben in het bepalen van de familienaam van hun kind.

Verder wordt overwogen dat gelet op de keuze voor wilsautonomie van de ouders, de wetgever noodzakelijkerwijs een regeling diende te voorzien bij gebreke aan een gezamenlijke keuze van de ouders. Het is immers in het belang van het kind dat het vanaf zijn geboorte op snelle, eenvoudige en eenvormige wijze een naam kan dragen.

Het Hof meent evenwel dat de vader en de moeder van het kind, die zich in een soortgelijke situatie bevinden, door het kwestieuze artikel verschillend worden behandeld, aangezien bij onenigheid tussen de ouders of in geval van afwezigheid van een keuze, het kind verplicht de naam van de vader alleen draagt en dat voor de moeder dergelijke regeling niet werd voorzien.

In het recht om de familienaam over te dragen worden de moeders aldus anders behandeld dan de vaders, waarbij het criterium het geslacht is van de ouders.

Ter zake vindt het Hof dat er geen zeer sterke overwegingen aanwezig zijn om het verschil in behandeling, gegrond op het geslacht, te verantwoorden.

De wetgever heeft ter zake haar beslissing immers “slechts” verantwoord op grond van de traditie en de wil om de hervorming slechts geleidelijk tot een goed einde te brengen.

Geen van beide overwegingen kunnen het Grondwettelijk Hof overtuigen zodanig dat de bestreden bepaling wordt vernietigd.

Het Hof voegt tot slot nog toe dat de gevolgen van de vernietigde bepaling uitwerking blijven hebben tot 31.12.2016 zodanig dat de wetgever de tijd wordt gelaten om in een nieuwe regeling te voorzien.

Het Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouw streeft er alleszins naar om automatisch de dubbele familienaam te gebruiken in geval van onenigheid of bij gebreke aan keuze.

Het wordt aldus afwachten wat de wetgever ter zake zal beslissen.

Advocaten Heirman Gent